Tapijnkazerne

De Tapijnkazerne is een verzameling gebouwen die nu vooral door Maastricht University worden gebruikt. De gebouwen zijn gelegen op een terrein dat als park is ingericht. Het gebied is nog in ontwikkeling hetgeen wil zeggen dat er nog gebouwen zullen worden gesloopt of opgeknapt en dat er nog een nieuw gebouw zal worden toegevoegd.

  • Na de opheffing van de vesting Maastricht in 1867 behield de stad wel haar garnizoen.

    De militairen waren gehuisvest in oude barakken, voormalige kloostergebouwen en andere panden. Die waren eigenlijk allemaal tamelijk uitgeleefd en in het Maastrichtse dialect kreeg het woord barak of ´brak´ niet voor niets de betekenis van oud en vervallen huis of gebouw. Enige tijd leek het erop dat de Nederlandse regering weinig belang meer had bij militaire aanwezigheid in Zuid-Limburg. Dat veranderde aan het begin van de twintigste eeuw. Nederland wilde toen duidelijk maken dat dit deel van het land niet zonder slag of stoot zou worden prijsgegeven.

    In die tijd werden hier enkele grote militaire oefeningen gehouden. Betere huisvesting van het garnizoen kwam toen weer op de agenda en dat leidde uiteindelijk tot de bouw van de Tapijnkazerne, een modern complex waarin de diverse functies in aparte paviljoens waren ondergebracht.

    De eerste bewoners van de nieuwe kazerne waren de soldaten van het 13e regiment infanterie. Dienstplichtige rekruten, vooral uit de nabije omgeving, kregen in de kazerne hun eerste militaire training. Met een korte onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef het kazernecomplex tot 1967 in gebruik bij de Nederlandse landmacht als opleidingsinstituut. Vanaf 1967 namen internationale verbindingseenheden van het in Brunssum gevestigde hoofdkwartier van AFCENT de kazerne over. De laatste militairen vertrokken in 2010.

  • De verdedigingswerken waren vanaf mei 1867 niet meer nodig en al snel gingen de slopers aan het werk om ruimte te maken voor de industrie, voor wegen en voor nieuwe woonwijken. Het Ministerie van Oorlog reserveerde een deel van de vestingterreinen voor het garnizoen onder andere als oefenterrein of schietbaan. Ten zuiden van het centrum, tussen Jeker en Maas, bevonden zich enkele inundatiekommen die bij een dreigende belegering onder water konden worden gezet. Een deel van die kommen, in het dialect de Koompe genoemd, werd gereserveerd als militair oefenterrein. Toen vervolgens een locatie voor de bouw van de nieuwe kazerne werd gezocht, kwam het inundatiegebied als meest geschikt naar voren. Hier hoefde men niet zoals op andere plekken vestingwerken te slechten, maar lag een overwegend vlak terrein dat zonder al te grote inspanningen geschikt was voor nieuwbouw.

    Als in 1915 de plannen voor de nieuwe kazerne bekend worden, blijkt dat het gebied inmiddels door de Maastrichtenaren is omarmd als wandel- en natuurgebied. Er klinken dan ook protesten tegen de plannen en vermoedelijk hebben de gegoede burgers van het nabij gelegen Villapark daar op zijn minst voor een deel de hand in gehad. Er was toen waarschijnlijk ook al sprake van ´not in my backyard´. Ondanks de protesten verrijst de kazerne in de jaren 1916 – 1919 op deze plek.

  • Op het kazerneterrein treffen we gebouwen aan uit de twee belangrijkste bouwfasen.

    Drie gebouwen uit de jaren 1916 – 1919 vinden we rondom de centraal gelegen appèlplaats. Dat zijn de oorspronkelijke legeringsgebouwen die elk maximaal driehonderd soldaten konden huisvesten. De twee tegenover elkaar gelegen gebouwen zijn identiek en het daartussen gelegen gebouw met de naamsteen Tapijnkazerne wijkt af. Dit gebouw heeft in het midden een tussenbouw waarin kantoren waren ondergebracht. Deze drie gebouwen zijn nu op het niveau -1 met elkaar verbonden door middel van een nieuw toegevoegde ondergrondse etage. De appèlplaats loopt nu schuin af naar het middelste gebouw zodat in de ondergrondse etage aan één zijde een glazen pui kon worden aangebracht. Het torengebouw aan de oude ingang van het terrein behoort ook tot de eerste bouwfase, hier was de wacht ondergebracht en waren de kantoren van de kazernecommandant en zijn staf. Tussen de legeringsgebouwen en het torengebouw ligt nog de onderofficiersmess eveneens uit de jaren 1916 – 1919. In de toekomst zullen deze laatste twee gebouwen ook door middel van een verbinding op niveau -1 met de legeringsgebouwen worden verbonden. Het laatste gebouw uit de eerste bouwfase is een klein pareltje, namelijk een van de twee oorspronkelijke latrinegebouwtjes. Binnen bevonden zich de toiletten en buiten onder het afdak aan weerszijden de urinoirs.

    De tweede bouwfase is vertegenwoordigd door de twee monumentale gebouwen die zich aan de achterzijde van het terrein in de richting van de stadsmuur bevinden. Het hogere gebouw is een les- en legeringsgebouw dat in 1953 in gebruik werd genomen en het lagere gebouw is de manschappenkantine uit 1955.

    We vinden op het terrein nog een aantal andere gebouwen die in de nabije toekomst zullen worden gesloopt. Dat betreft de langgerekte voertuigenloods, nu in gebruik bij de universiteit, het werkgebouw en keuken en kantine nu in gebruik als brasserie Tapijn.

  • Tot de komst van de verbindingseenheden van AFCENT in 1967 heeft de Tapijnkazerne vooral gediend als opleidingsinstituut voor dienstplichtigen. Zoals we al zagen, waren dat in het begin vooral Zuid-Limburgse jongelui die bij het 13e regiment infanterie werden opgeleid. Dat regiment was nauw verbonden aan de stad Maastricht en toen het in 1939 een jubileum te vieren had, betekende dat groot feest in de hele stad. Na de Tweede Wereldoorlog kregen hier eerst enkele bataljons die in Nederlands-Indië werden ingezet hun opleiding. Daarna was het de beurt aan de regimenten Menno van Coehoorn en Chassé. De dienstplichtigen verbleven vier maanden in Maastricht voor hun opleiding en werden daarna voor de rest van hun diensttijd ingezet bij gevechtseenheden elders in het land of in Duitsland. De opleiding werd steevast afgesloten met een ouderdag waarbij ouders, broers en zussen en verloofden konden komen zien wat hun soldaat al had geleerd.

    Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat de militairen werden ingezet ter opluistering van allerlei feestelijke gelegenheden in de stad. De Maastrichtenaren konden ze ook tegen komen strak in het gelid op weg naar de schietbanen op de Sint-Pietersberg of naar het oefenterrein De Dellen op de Ambyerheide.

    Het regiment Menno van Coehoorn leidde jongemannen op voor het bedienen van mortieren. Dat waren wapens die vooral uit een lange buis bestonden en die gekscherend ´kachelpijp´ werd genoemd. Toen carnavalsvereniging De Tempeleers aan de militairen vroeg een prinsengarde te leveren, was de naam voor die groep snel bedacht: De Kachelpijpers, in het dialect Kachelpiepers. Na het vertrek van de Nederlandse militairen in 1967 werd de traditie van de Kachelpiepers door burgers overgenomen.

  • De militairen binnen de hekken van de Tapijnkazerne kwamen meermaals onbedoeld in aanvaring met de burgerij in de stad. Dat begon al in 1915 met het verzet tegen de komst van de kazerne op deze locatie. Maar in 1951 ging het weer mis toen duidelijk werd dat de kazerne behoefte had aan meer ruimte en er nieuwe gebouwen bij zouden gaan komen.  Defensie liet bij die gelegenheid weten dat de pachtovereenkomst met betrekking tot het dierenparkje/hertenkamp zou worden opgezegd omdat het terrein nodig was voor de uitbreiding. Dat leidde tot een storm van protest omdat er voor het hertenkamp slechts een strook grond van 15 meter over zou blijven. De pers en de lokale politiek lieten ook van zich horen en uiteindelijk werd een compromis gesloten. De Gazet van Limburg kon op 26 september 1951 opgelucht berichten ´Hertenkamp gered´.

    Een andere storm (in een glas water?) woedde in 1955. Toen ging het om een verbod om Maastrichts dialect te spreken op het kazerneterrein. De vereniging Veldeke kwam in het spreekwoordelijke geweer tegen dit vermeende onrecht en dreigde ermee Limburgse kamerleden in te schakelen om hier een eind aan te maken. Toen puntje bij paaltje kwam, bleek dat verantwoordelijk commandant Bouman zich mogelijk wat ongelukkig had uitgedrukt. Hij verklaarde dat hij alleen had willen aangeven dat het niet de bedoeling was dat commando´s in het dialect werden gegeven omdat de ´Hollanders´ onder de rekruten dat niet zouden begrijpen. Achter de schermen speelde waarschijnlijk mee dat Bouman bij zijn manschappen niet bijster geliefd was.