De Molen van Hex ligt in de Heksenstraat, ook wel Heksenhoek genoemd, tegenover de ingang van het Conservatorium.
-
De naam Heksenhoek of Heksenstraat verwijst niet naar een plek waar ooit heksenverbrandingen plaatsvonden of samenkomsten met de duivel. Volgens een volksverhaal was de molen eigendom van 't kapittel van Sint-Servaas, en de molenaar, Gradus Hex, had daarom van iedere zak meel cijns te betalen. Omdat het straatje doodliep tegen de wal en dus vooral 's avonds een donkere, angstaanjagende hoek vormde, werd het de Heksenhoek genoemd. Een andere verklaring is dat de naam afgeleid is van kasteel Hex, een imponerend kasteel in Hex in de Haspengouw (België). In de Heksenstraat alhier bezat de kasteelheer een refugehuis, een toevluchtsoord bij oorlog en andere rampen.
-
De molen was aanvankelijk een volmolen. In later dagen werd hij omgebouwd tot vernismolen voor de aardewerkfabriek Société Céramique.
De merkwaardige moleninrichting bestond toen uit vier cirkelvormige stenen bakken, waarin een houten schoepenkruis zware kantige stenen voortschoof.
In 1958 werd de molen tot woning verbouwd. Dit is nog goed waar te nemen. Alsmede is aan de zijkant van het gebouw, bij de opgang naar de walmuur, een gevelsteen ingemetseld met de beeltenis van een heks.
-
Direct achter de waterpoort de Reek lagen vier watermolens. Ze werden in vroeger eeuwen de Weyermolens genoemd, naar de molenvijver de Weyer beneden. Achter deze waterpoort bevonden zich twee gemetselde sluizen met een eenvoudige houten verdeelwerk waarin naast de maalsluis twee lossluizen waren opgenomen. Dit geheel werd door de molenaar van de bovenste molen bediend; hij zorgde voor een eerlijke waterverdeling voor de vier molens achter de waterpoort. Direct achter de waterpoort stonden twee molens op de rechteroever en ongeveer 100 m stroomafwaarts twee op de linkeroever, waarvan de Molen van Hex de bovenste molen is. Het gebouw is van mergel, hardsteen en baksteen met een mansardedak en staat met de kopse kant tegen de Jeker. Het staat over de Jeker gebouwd. Het waterrad draaide midden in de Jeker langs de kopgevel. Het was een houten onderslagrad met een middellijn van 5,62 m. en een breedte van 0,92 m.. In de onderste verdieping is een waterdoorlaat voor de achterste molen uitgespaard. Een situatie die vandaag nog steeds zo aanwezig is. De molens in de Heksenstraat of in de Heksenhoek, zoals deze plek ook wel wordt genoemd, waren de schilderachtigste van Maastricht.
-
Eind 15e eeuw kocht het gilde der gewantmakers de watermolen om er laken te vollen. De molen stond toen bekend als de molen van Hex, waarmee meteen de naam van deze buurt is verklaard. Rond 1800 maalde de molen graan voor Karel de Lenaerts de Scherpenberg. In 1823 was de bovenste molen eigendom van Pieter Dominicus Nijst, die in de Grote Looiersstraat woonde en daar een leerlooierij had.
Mede-eigenaar was de Maastrichtse rentenier Petrus Augustinus Nijst.
Pieter Nijst was in 1823 door koop eigenaar van de molen geworden, die daarvoor aan Karel de Lenarts de Scherpenberg toebehoorde. In zijn tijd was het een graanmolen met huis en stal.In 1853 verkocht Nijst de molen met aanhorigheden aan Winand Nicolaas Clermont en Charles Chainaye in Maastricht. Er werd in de gebouwen een stoommachine geplaatst. Zij waren eigenaren van een fabriek voor aardewerk aan de Grachtstraat in Wyck-Maastricht en van een zoutziederij aan de Hoogbrugstraat die in 1857 werd verkocht.
Met de bouw van de aardewerkfabriek of fayencerie in Wyck werd in 1851 begonnen. In 1859 werd een maatschap gevormd, waarna de graanmolen met huis en stal overging op naam van Guillaume Lambert en Compagnie te Maastricht en in 1863 op de “Naamloze Maatschappij tot vervaardiging van fijn aardewerk en ceramieke voortbrengselen van alle soorten”, gevestigd te Maastricht. Deze maatschappij werd bekend onder de naam “Céramique”.
-
In het midden van de jaren zestig van de negentiende werd de molen verbouwd tot 'aardewerkmolen'; in zijn tijd beter bekend als “vernismolen”, waarmee glazuur werd vervaardigd. De inrichting van de molen was geheel uitgevoerd in hout. In de molen stonden vier maalkuipen. In elke kuip werden door vier armen, die op een spil bevestigd waren, steenblokken over de hardstenen kuipvloer geschoven, waardoor de glazuurgrondstoffen werden gemalen en gemengd. De spillen in de kuipen, die in twee rijen stonden opgesteld, waren aan de bovenzijde voorzien van een groot kroonwiel, dat door een schijfloop werd aangedreven. Twee lange horizontale assen met elk twee schijflopen werden tegelijkertijd door het kamwiel op de molenas aangedreven. Het maalproces duurde per lading verscheidene dagen tot een week. De molen was dan ook dag en nacht onafgebroken in bedrijf. Het glazuur werd in tonnen verzameld en met paard en wagen naar de fabriek in Wyck gebracht. Tot omstreeks 1935 is de molen in bedrijf gebleven. Toen werd de productie van glazuur verplaatst naar de fabriek in Wyck.
Nadat de vernismolen een aantal jaren had stilgestaan, begonnen de gebouwen langs de Jeker te vervallen en werden ze door de gemeente Maastricht, die intussen eigenaresse was geworden, gedeeltelijk gesloopt. De gemeente verkocht het overgebleven deel en de molen voor een symbolisch bedrag aan de bekende kunstenaar Charles Eyck uit Valkenburg-Houthem. De molen was vermeld in de Voorlopige en in de definitieve lijst der Nederlandse Monumenten van geschiedenis en kunst.
In 1956 en de daarop volgende jaren lieten Charles Eyck en zijn zoon Ragnar op de grond van de achterste molen een nieuw gebouw zetten waarin een atelier en woonruimten werden ondergebracht.
Auteur: Willy Heyenrath